Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1042

Datum uitspraak2003-08-13
Datum gepubliceerd2003-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301485/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden, vastgesteld het uitwerkingsplan "Look-west, uitwerking 1e fase".


Uitspraak

200301485/1. Datum uitspraak: 13 augustus 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden, vastgesteld het uitwerkingsplan "Look-west, uitwerking 1e fase". Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 januari 2003, kenmerk DRM/ARB/02/12601A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij faxbericht van 6 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2003, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2003, waar appellant en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde] zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Ten slotte is als partij verschenen Blauwhoed Eurowoningen B.V. vertegenwoordigd door [gemachtigden]. 2. Overwegingen 2.1. Appellant voert aan dat in de publicatie van het ontwerp-uitwerkingsplan ten onrechte niet is vermeld dat dit buiten de werkuren kon worden ingezien. 2.1.1. De Wet op de Ruimtelijke Ordening noch de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) regelt dat de openbare kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp moet vermelden dat het ontwerp desgevraagd ook buiten de kantooruren kan worden ingezien. Ook artikel 3.1 van het bestemmingsplan “Look-west”, waarin procedurevoorschriften zijn opgenomen over de totstandkoming van het uitwerkingsplan, regelt niet dat in de terinzagelegging van het ontwerp melding moet worden gemaakt van de mogelijkheid het ontwerp in te zien buiten de kantooruren. 2.1.2. Appellant stelt voorts dat de kennisgeving van het goedkeuringsbesluit van verweerder niet op een juiste wijze is gepubliceerd. 2.1.3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, voor zover hier relevant, wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten door burgemeester en wethouders bekendgemaakt door de terinzagelegging ter gemeentesecretarie. Artikel 23, eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a, voor zover hier relevant, is de in afdeling 3.4. van de Awb geregelde procedure van toepassing. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier relevant, wordt voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze kennis gegeven van het genoemde besluit. De Afdeling stelt vast dat de kennisgeving van het goedkeuringsbesluit van verweerder is gepubliceerd in de Delftse Post. Gelet hierop doet zich hier geen strijd voor met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 11, vijfde lid, en artikel 23, eerste lid, onder a, van de WRO. Ook overigens is wat betreft de publicaties niet gebleken dat niet is voldaan aan de wettelijke eisen. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3. Het plan heeft betrekking op gronden aan de westzijde van de kern Den Hoorn in de Harnaschpolder en voorziet in ongeveer 120 woningen. Het plan vormt de eerste fase van de realisering van een nieuw woongebied. Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit het plan goedgekeurd. 2.4. Appellant stelt dat de noordpijl ten onrechte op de plankaart ontbreekt. 2.4.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (verder: Bro 1985), voor zover hier relevant, is op het uitwerkingsplan artikel 12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder b, voor zover hier relevant, wordt het uitwerkingsplan vervat in een of meer kaarten met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangewezen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder g, voor zover hier relevant, wordt op de kaart de noordpijl aangegeven. De Afdeling stelt vast dat de plankaart is voorzien van een noordpijl. Er doet zich dan ook geen strijd met artikel 16, eerste lid, onder g, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, en artikel 12, eerste lid, onder b, van het Bro 1985 voor. 2.5. Appellant wijst erop dat het uitwerkingsplan in strijd is met artikel 15, eerste lid, onder a, van het Bro 1985. 2.5.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van het Bro 1985, voor zover hier relevant, geeft het bestemmingsplan, voor zover de uitvoering van de Wet geluidhinder zulks vereist, aan de ligging en de afmetingen van woningen en van gebouwen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Nu het hier een uitwerkingsplan betreft, mist artikel 15, eerste lid, onder a, van het Bro 1985 toepassing. Overigens is niet gebleken dat ten aanzien van het bestemmingsplan “Look-west” niet is voldaan aan artikel 15 van het Bro 1985. 2.6. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Woningen”. Hij voert aan dat de uitvoerbaarheid van dit plandeel niet voldoende is aangetoond en wijst in dit verband erop dat de verrichte bodemonderzoeken ontoereikend zijn. 2.6.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Bro 1985, verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente. Ingevolge artikel 9, tweede lid, heeft bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan het in het eerste lid bedoelde onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel zal zeker indien beoogd wordt bij het plan bestemmingen te geven die nog niet verwezenlijkt zijn, een onderzoek naar de bodemgesteldheid in verband met karakter en kwaliteit van de bodem behoudens hoge uitzondering niet gemist kunnen worden. Daarbij dient met name te worden gelet op mogelijke verontreiniging van de bodem, die immers van wezenlijk belang kan zijn voor de keuze voor bepaalde bestemmingen en daarmee voor de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge artikel 14, tweede lid, onder a, voor zover hier relevant, gaat een besluit van het college van burgemeester en wethouders tot uitwerking, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de WRO, vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd, in voorkomend geval, de uitkomsten van nader, het in het besluit begrepen gebied, betreffend onderzoek als bedoeld in artikel 9. Blijkens de toelichting van het bestemmingsplan werden de aan de orde zijnde gronden voorheen gebruikt voor recreatie en tuinbouwbedrijven. Blijkens de stukken zijn er in 1998 bodemonderzoeken verricht met betrekking tot een aantal percelen die in het plangebied liggen. Uit deze bodemonderzoeken kan worden afgeleid dat voor het bestreden plandeel nader onderzoek als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder a, van het Bro 1985 niet nodig was. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze bodemonderzoeken - die voldoen aan de NVN-norm 5740 - geen bruikbare onderzoeksresultaten opleveren. Voorts heeft het Ingenieursbureau Oranjewoud de bodemonderzoeken getoetst en geoordeeld dat deze onderzoeken op een juiste wijze zijn verricht. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet van de juistheid van de uitkomsten van de bodemonderzoeken mocht uitgaan. Gezien het feit dat zich blijkens de stukken sinds het verrichten van deze onderzoeken in het plangebied onvoldoende in dit verband relevante ontwikkelingen hebben voorgedaan, bestaat geen grond om aan te nemen dat de onderzoeken ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan zodanig verouderd waren dat deze onderzoeken niet meer bij de besluitvorming konden worden betrokken. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat hier nader, het in het besluit begrepen gebied, betreffend onderzoek als bedoeld in artikel 9 niet nodig was. 2.6.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat, hoewel het bestreden deel van het uitwerkingsplan past binnen de regels van het bestemmingsplan, verweerder het bestreden deel van het uitwerkingsplan niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden deel van het uitwerkingsplan. Het beroep van appellant is in zoverre ongegrond. 2.7. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden", voor zover gelegen tussen de woningen Woudseweg 64 en 68. Hij voert aan dat de hier voorziene ontsluitingsweg ten behoeve van de voorziene woningen strijdig is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan "Look-west". Voorts vreest hij als gevolg van deze ontsluitingsweg een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. In dit verband wijst hij op verslechtering van de luchtkwaliteit en op geluidhinder. 2.7.1. Blijkens de plankaart van het bestemmingsplan "Look-west" is aan de aan de orde zijnde gronden de bestemming "Woongebied-uit te werken (W-uw 1,2,3)” toegekend. Ingevolge artikel 3.1. van de voorschriften van het bestemmingsplan werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming “Woongebied – uit te werken (W-uw 1,2,3)” uit met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen in dit artikel en die in artikel 1.1.. Ingevolge artikel 1.1., eerste lid, van de algemene beschrijving in hoofdlijnen zullen de in het bestemmingsplan aan de gronden toegekende doeleinden met het plan in algemene zin worden nagestreefd op de wijze als in hoofdlijnen in dit artikel beschreven, en per bestemming afzonderlijk is aangegeven. Ingevolge de doeleindenomschrijving van artikel 3.1. van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming “Woongebied – uit te werken (W-uw 1,2,3)” onder meer bestemd voor wegen. Ingevolge artikel 1.1., vierde lid, van de algemene beschrijving in hoofdlijnen, voor zover hier relevant, bevat kaart 1 diverse aanduidingen. Blijkens de plankaart van het bestemmingsplan "Look-west" is aan de aan de orde zijnde gronden de aanduiding "interne ontsluiting" toegekend. Blijkens de plankaart van het uitwerkingsplan is aan de aan de orde zijnde gronden de bestemming "Verblijfsdoeleinden" toegekend. Ingevolge artikel 2.3., lid A, onder 1, sub a, van de voorschriften van het uitwerkingsplan zijn deze gronden onder meer bestemd voor voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden en parkeerplaatsen. Gelet hierop heeft verweerder terecht gesteld dat het uitwerkingsplan wat betreft de bestemming "Verblijfsdoeleinden" in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels. 2.7.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder b, van het Besluit Luchtkwaliteit (verder: BL), voor zover hier relevant, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van stikstofdioxide kunnen hebben de grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010 in acht. Ingevolge artikel 13, aanhef en onder c, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van zwevende deeltjes (PM10) kunnen hebben de grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk met ingang van 1 januari 2005 in acht. De Afdeling stelt vast dat de bevoegdheid een besluit omtrent goedkeuring van een uitwerkingsplan te nemen gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10). Uit de zonekaart luchtkwaliteit langs (Rijks- en provinciale) wegen is af te leiden dat als gevolg van de verkeersintensiteiten op de Woudseweg in 2010 de grenswaarde voor stikstofdioxide niet zal worden overschreden. De Afdeling ziet geen reden aan de juistheid van deze kaart te twijfelen. Hoewel als gevolg van de voorziene woningbouwlocatie tijdelijk een toename van de verkeersintensiteiten op de Woudseweg is te verwachten, kan deze gelet op de beperkte omvang van de voorziene woningbouwlocatie niet worden aangemerkt als een ernstige. Voorts is uit de stukken af te leiden dat binnen de planperiode - wanneer de ontsluitingsstructuur van de Harnaschpolder zal zijn afgerond - de luchtkwaliteit ter plaatse zal verbeteren, omdat een groot deel van het autoverkeer dan geen gebruik meer zal maken van de Woudseweg, maar van de verlengde Reinier de Graafweg. Dit in aanmerking nemende zal ook voor fijn stof in 2010 aan de daarvoor geldende grenswaarde kunnen worden voldaan. Gelet op het vorenstaande doet zich hier geen strijd voor met artikel 8, eerste lid, onder b, en artikel 13, aanhef en onder c, van het BL. 2.7.3. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder, voor zover hier relevant, wordt onder “reconstructie van een weg” verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan ”Look-west” is een akoestisch onderzoek verricht ten aanzien van het toekomstige wegverkeer in en langs Look-west. Dit onderzoek had ook betrekking op de Woudseweg. Ter zitting is van de zijde van burgemeester en wethouders ingegaan op de stelling van appellant dat de ontsluitingsweg ten onrechte niet zou zijn meegenomen in het computermodel. Als reden is aangegeven dat de schaalgrootte van de ten behoeve van het akoestisch rapport opgestelde kaarten van dien aard is, dat daarop alleen de doorgaande routes zijn aangegeven. Ter zitting is voorts bevestigd dat - overeenkomstig het bepaalde in het bestemmingsplan “Look-west” - de ontsluitingsweg op de Woudseweg ingericht wordt als een 30-km zone. De Afdeling stelt vast dat op een dergelijke weg de normstelling van de Wet geluidhinder geen betrekking heeft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat er voor verweerder onvoldoende aanleiding was te veronderstellen dat er ter plaatse sprake zou zijn van een structurele toename van de geluidsintensiteit vanwege wegverkeer. Ook zonder een aanvulling op het akoestisch onderzoek heeft verweerder aannemelijk kunnen achten dat de geluidbelasting vanwege de weg niet met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. 2.7.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond om te oordelen dat verweerder het bestreden deel van het uitwerkingsplan niettemin in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden deel van het uitwerkingsplan. Het beroep van appellant is wat betreft dit onderdeel ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Veenman, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Veenman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2003 178-418.